Inloggen

Feiten en standpunten op hoofdlijnen van NEPLUVI t.a.v. de bestrijding van H5N8

Inleiding:
De Nederlandse pluimveesector wordt regelmatig geconfronteerd met uitbraken van Aviaire Influenza (AI). In de meeste gevallen betreft het een laag pathogene variant van het virus (LPAI), dat deze aangifte- en bestrijdingsplichtige dierziekte veroorzaakt. Helaas betreft het soms een hoog pathogene variant (HPAI) van het virus. Dat was in 2003 het geval en in 2014 is er opnieuw sprake van enkele uitbraken kort na elkaar met een hoog pathogene variant. De gevolgen van deze uitbraken zijn ernstig. In geval van een laag pathogene variant is er vooral enige schade als gevolg van de verplichte bestrijding, gevolgd door grotere schade als gevolg van belemmering van export. Bij de hoog pathogene variant zijn de gevolgen ernstiger. Er worden dieren ziek, er is een groter risico op verspreiding, er ontstaat maatschappelijke discussie en er is al snel sprake van ernstige financiële schade.
Het imago van de pluimveesector leidt vooral schade doordat tegenstanders van dierlijke productie in de media inspelen op de gebeurtenissen in een poging de pluimveehouderij negatief in beeld te brengen.  Daarnaast is er directe financiële schade doordat er pluimvee moet worden geruimd, er vervoersverboden en/of -beperkingen (regio’s) worden ingesteld, bedrijven komen stil te liggen en dergelijke. Afhankelijk van de bestrijdingsmaatregelen kan het welzijn van dieren met een korte productiecyclus een risico gaan lopen. Daarnaast ontstaat er vervolgschade doordat exportmarkten sluiten, bestaande klanten zich, in verband met de continuïteit van leveren, heroriënteren op andere potentiële leveranciers van pluimveeproducten in het buitenland. Ook dit laatste is afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden bij de bestrijding en geldt met name voor productie met een korte productiecyclus en dus vleeskuikens en vleeseenden.
Het is noodzakelijk om gedurende de bestrijding van een uitbraak bij het vaststellen van het maatregelenpakket op een verantwoorde manier rekening te houden met mogelijke neveneffecten van maatregelen.

Daar waar bijvoorbeeld welzijnsproblemen vermijdbaar zijn door (uitzonderingen op) maatregelen, die mogelijk  iets meer vragen van de autoriteiten in de vorm van handhaving, zou daar voor gekozen moeten worden.

Uitbraken voorkomen
Nog belangrijker dan een goede bestrijding is het voorkomen van nieuwe uitbraken. Optimale hygiëne maatregelen en ongediertebestrijding om insleep te voorkomen zijn van groot belang. Dit is tijdens de recente uitbraken gebleken. Er is bij de recente uitbraken van HPAI in 2014 nauwelijks verspreiding tussen bedrijven geweest, daar is slechts in één geval een aanwijzing voor. Er is vooral sprake van insleep van buiten, van virus afkomstig uit de wilde vogelpopulatie.
In de wetenschap dat leghennen die beschikken over vrije uitloop, door een (veel) grotere kans op contact met (mest van) wilde vogels, een groter risico lopen op Aviaire Influenza moet goed worden nagedacht over de wijze waarop leghennen verantwoord buiten kunnen worden gehouden. In de ogen van NEPLUVI moet daarbij tenminste worden gedacht aan ophokperiodes, maar ook de inrichting van de uitloop en strenge hygiënemaatregelen zijn daarbij van belang. Helemaal geen uitloop is het meest veilig, maar er is een duidelijke maatschappelijke wens legkippen, ondanks de grote risico’s daarvan, buiten te laten lopen.
Het risico beperkt zich echter niet tot de bedrijven met vrije uitloop. Alle pluimveehouders en bezoekers van pluimveebedrijven moeten doordrongen zijn van de risico’s op insleep van AI-virus en moeten alle noodzakelijke hygiënemaatregelen in acht nemen (ook indien de kippen bij de buurman buiten lopen), dat maakt de kans op een uitbraak kleiner. De Nederlandse pluimveesector is zo sterk als de zwakste schakel. NEPLUVI wijst daarom op de noodzaak om de regelgeving voor de AI- en NCD-monitoring en de hygiëne regelgeving streng te blijven controleren en handhaven door het ministerie van Economische Zaken nu dat niet meer in productschapsverband (PPE) mogelijk is. Dat er in Nederland nooit uitbraken bij vleeskuikens zijn geconstateerd heeft mogelijk te maken met het sterk ontwikkelde hygiëne besef in deze deelsector.

Het is opvallend dat er in Nederland nog nooit uitbraken van HPAI of LPAI bij vleeskuikens zijn geconstateerd, daar kan bij de bestrijding rekening mee gehouden worden.

HPAI H5N8 uitbraken in 2014
Op 16 november 2014 werd de pluimveesector opgeschrikt door een besmetting met HPAI virus type H5N8 op een leghennenbedrijf in Hekendorp. Het ministerie van Economische Zaken reageerde snel met een pakket maatregelen. In de weken daarna volgden nog vier besmettingen, waarvan er twee op dicht bij elkaar gelegen bedrijven, zodat er in totaal vier beschermings- en toezichtsgebieden moesten worden ingesteld. Door het CVI werd vastgesteld dat het weliswaar in alle gevallen om een H5N8 besmetting ging maar dat de aangetroffen virussen genetisch zo van elkaar afweken dat duidelijk sprake is geweest van vier separate introducties van virus op de getroffen bedrijven (slechts één keer, op twee dichtbij elkaar gelegen bedrijven in Kamperveen, was sprake van genetisch sterk overeenkomende virussen).

In zijn algemeenheid is er veel begrip voor de voortvarende aanpak en de strenge maatregelen in de eerste fase van de bestrijding van deze zeer besmettelijke dierziekte, zeker met de uitbraak van 2003 in gedachte. Desalniettemin ontstond er al snel de indruk dat een te algemeen beleid werd gevoerd waarbij te weinig rekening werd gehouden met de ten opzichte van 2003 gewijzigde situatie en bijvoorbeeld de verschillen in risico’s tussen de legpluimveehouderij en de vleeskuikenhouderij.
In Nederland is er in 2003 en in 2014, maar ook in de periode daartussen, nooit Aviaire Influenza (LPAI dan wel HPAI) aangetroffen op vleeskuikenbedrijven. Desalniettemin werden naar aanleiding van de H5N8 uitbraken langdurig maatregelen getroffen die een enorme impact hadden op de bedrijfsvoering van met name de bedrijven in de pluimveevleesproductie. Naar aanleiding van de eerste H5N8 uitbraak in Hekendorp werd een algehele standstill afgekondigd, waardoor de aanvoer van slachtrijp pluimvee naar slachterijen stil kwam te liggen. Daarnaast werd een verbod ingesteld voor het opzetten van eendagskuikens dat langer van kracht bleef en ook voor de vleespluimveehouderij van toepassing was. Later, nadat de uitbraak in Kamperveen was geconstateerd, werd het land ingedeeld in 4 regio’s, waartussen voor langere tijd geen transport van slachtpluimvee mogelijk was.

De standstill voor slachtrijp pluimvee betekende dat alle slachterijen stil kwamen te staan en dat op de betrokken vleeskuikenbedrijven het risico op welzijnsproblemen snel toenam. Door de standstill in combinatie met de regio indeling ontstond er een achterstand in de slachtingen die niet zomaar kon worden ingelopen. De problemen werden later versterkt door de regionalisering. In bepaalde regio’s was een overschot aan slachtcapaciteit terwijl in andere regio’s de slachtrijpe kuikens niet konden worden weggeslacht.

Het verbod om eendagskuikens in de vleeskuikenhouderij op te zetten betekende, naast de extra leegstand die dit tot gevolg had voor de betreffende vleeskuikenhouders, een acuut probleem voor de broederijen die de eendagskuikens niet mochten afvoeren (dierenwelzijn!). Voor de vleespluimveehouderij betekent het opzetverbod van eendagskuikens dat er 6 – 8 weken later een enorm tekort aan slachtrijpe vleeskuikens ontstaat. Het stilleggen van slachterijen door een verbod op het vervoer van slachtrijpe dieren en het tekort aan slachtrijpe kuikens dat ontstaat na een opzetverbod van eendagskuikens, brengt de slachterijen in een penibele situatie. Kosten blijven doorlopen terwijl niet kan worden geproduceerd. Tegelijkertijd ontstaat een tekort aan pluimveevlees zodat klanten niet kunnen worden beleverd, waardoor deze genoodzaakt zijn om hun kip elders (buurland) in te kopen (wat natuurlijk kan, maar dan wel voor langere tijd, waardoor de handel verschuift). De standstill, zeker als die langer aanhoudt en het opzetverbod van eendagskuikens brengen de continuïteit van de pluimveeslachterijen en de totale pluimveevleessector in gevaar.

Evaluatie van de HPAI, type H5N8, bestrijding in 2014
NEPLUVI is, als vertegenwoordiger van de Nederlandse pluimveeverwerkende sector, van mening dat de recente maatregelen grondig moeten worden geëvalueerd. De lessen die kunnen worden geleerd moeten worden opgenomen in het AI-draaiboek en alternatieven die mogelijk zijn moeten goed worden voorbereid om in de toekomst veilig en effectief te kunnen worden toegepast. NEPLUVI is verder van mening dat het AI-draaiboek ook daadwerkelijk de basis moet vormen voor de bestrijding van een mogelijke nieuwe uitbraak.

Ten algemene is NEPLUVI van mening dat, zeker ten opzichte van de aanpak van de AI-crisis 2003, op veel terreinen sprake is geweest van een goede en voortvarende aanpak. NEPLUVI waardeert de inzet van al degenen die zich, en vaak op de meest ongelegen tijdstippen, met de bestrijding hebben beziggehouden. Dat geldt voor de direct betrokkenen bij de bestrijding, maar bijvoorbeeld ook voor degenen die zich inspannen om de exportmarkten waar mogelijk open te houden of te heropenen.

Hoewel veel goed is gegaan is er wat NEPLUVI betreft ook ruimte voor reflectie en evaluatie met het oog op verbeterpunten. De volgende punten worden in dat kader onder de aandacht gebracht:

– NEPLUVI is van mening dat verregaande regionalisatie zoals daar eind 2014 voor is gekozen de laatste optie moet zijn. De impact van een dergelijke maatregel is zo enorm dat deze prudent moet worden ingezet. Zeker wanneer geen sprake is van versleping tussen bedrijven, zoals ook eind 2014 snel duidelijk werd, is regionalisering van het hele land een te zware maatregel die de normale bedrijfsvoering van de bedrijven in de pluimveesector volledig (en onnodig) ontregelt met enorme kosten tot gevolg. Daarnaast geeft de maatregel een verkeerd beeld naar het buitenland, alsof sprake is van een oncontroleerbare situatie. Dit kan de nodige repercussies hebben zoals ook nu bleek uit het feit dat België dagenlang ten onrechte geen Nederlands slachtpluimvee heeft willen ontvangen. Voordat besloten wordt om regio’s in te stellen moet worden overwogen of minder zware maatregelen kunnen volstaan. NEPLUVI wijst in dat kader bijvoorbeeld op de mogelijkheid om (conform het AI-draaiboek)  een bufferzone in te richten.
– Er moet, indien dan toch besloten wordt tot de indeling in regio’s, goed worden stilgestaan bij de wijze van indelen. Verder om vanaf het begin het mogelijk te maken om via corridors pluimvee tussen regio’s naar een slachterij te transporteren. Door bijvoorbeeld geen natuurlijke grens maar een snelweg als afscheiding tussen regio’s te kiezen, kan deze snelweg voor beide regio’s in  gebruik blijven. Dit is bijvoorbeeld ook van belang om op een snelle manier (via een snelweg) en zonder onnodige overlast (met veel zwaar verkeer door grensdorpen rijden) het buitenland te bereiken. Daarmee wordt bovendien voorkomen dat diertransport onnodig vertraging oploopt. Bij de regio indeling en de instelling van corridors moet verder ook eerder rekening worden gehouden met het type en het gewicht van het te slachten pluimvee en de beschikbare specifieke slachtcapaciteit (moederdieren, uitgelegde hennen, eenden e.d.). Daarvoor zal de wijze waarop de deelcompartimenten zijn samengesteld moeten worden aangepast, hetgeen i.v.m. intussen gewijzigde infrastructuur (wegnummering e.d.) toch al aan de orde is.
– Ten algemene is NEPLUVI van mening dat het maatregelenpakket moet worden toegespitst op de verschillende pluimveecategorieën en de risico’s die ze met zich meebrengen voor verspreiding van het AI-virus. Het in vredestijd vastgestelde AI-draaiboek voorziet hier deels ook in.
– Met de ervaringen uit 2014 kan worden gesteld dat het instellen van een algehele standstill, zeker als die langer aanhoudt en zonder uitzonderingen wordt toegepast, een te zware maatregel is. Conform het bestaande AI-draaiboek zou het transport van vleespluimvee (vleeskuikens en eenden) naar de slacht, ook tijdens een standstill, kunnen worden toegestaan. Uit voorzorg kan tijdens de stand still een klinisch onderzoek kunnen worden uitgevoerd voordat de dieren worden vrijgegeven voor de slacht, zodat er eigenlijk geen risico van uit gaat. Op die wijze wordt het risico op het ontstaan van dierwelzijnsproblemen voorkomen en ook wordt economische schade beperkt.  Verder moet, al is hier in 2014 geen sprake van geweest, rekening worden gehouden met het scenario dat een slachterij in een ingesloten gebied komt te liggen. In zo’n geval moet zo’n slachterij direct worden aangewezen en moet direct worden voorzien in een corridor zodat de aanvoer van levend pluimvee kan doorgaan.
– Het instellen van een opzetverbod van eendagskuikens is een te zware maatregel geweest. Ook professor Arjan Stegeman is die mening toegedaan en de sector kan op zijn steun bij een discussie daar over rekenen.
– De geldigheidsduur van een gezondheidscertificaat dat is afgegeven voor een koppel pluimvee in het buitenland is 72 uur. Dit zou ook in tijden van AI gerespecteerd moeten blijven. Voor buitenlands pluimvee dat uit “veilig” gebied komt zou geen verklaring van maximaal 24 uur oud geëist moeten worden. Naast het feit dat dit lastig uitvoerbaar is geeft het ook een verkeerd signaal naar de ons omringende landen.
– Voorafgaand aan het instellen van AI maatregelen moeten deze met de ons omringende landen worden overlegd. Voorkomen moet worden dat buurlanden besluiten om geen pluimvee meer toe te laten vanuit de vrije regio’s in Nederland. Ook voor derde landen geldt dat deze snel moeten worden geïnformeerd over de genomen maatregelen en over de redenen waarom deze worden genomen. Verder moet het ministerie direct een verklaring afgeven waarin het verklaart dat pluimveevlees uit Nederland veilig is.
– Dat na de eerste uitbraak in Hekendorp het vervoer van pluimveevlees werd verboden had niet moeten gebeuren en staat ook niet in het AI-draaiboek. In de toekomst moet dit echt voorkomen worden, ook al omdat daar een volledig verkeerd signaal van uit gaat. Het pluimveevlees is immers helemaal veilig.
– Het feit dat veel exportmarkten hun grenzen sluiten op het moment dat zich een HPAI-uitbraak voordoet maakt is zorgwekkend. Natuurlijk levert dit problemen op voor vlees dat wordt geproduceerd en niet kan worden geëxporteerd maar er ontstaan ook acuut problemen met partijen die op transport zijn naar een bestemming waarvan de grenzen worden gesloten. Wanneer de betrokken exporteur voor dit soort partijen een andere bestemming vindt, moet daar in de export-certificering flexibel mee worden omgegaan.
– In de nasleep van een AI-uitbraak moet er op worden toegezien dat getroffen bedrijven zo spoedig mogelijk worden gereinigd en ontsmet. Dit is van belang in verband met de OIE termijn die stelt dat een land/gebied vrij is van HPAI, 3 maanden na de laatste reiniging en disinfectie (R&O) van het laatst overgebleven besmette bedrijf. Veel derde landen hanteren deze termijn voor het open stellen van hun grenzen en dus moet de laatste R&O zo spoedig mogelijk plaatsvinden.